Ik zit vandaag op de trein van Brussel naar Oostende met een snotneus en geen zakdoek na een avond op de sportredactie van Het Laatste Nieuws. De koude lucht uit de roosters aan het raam bevorderen nog het gesnotter. Niet onophoudelijk, neen, dat niet, ik slaag er wel degelijk in om het slurpen tussen natte neusvleugel en nat neusbeen te beperken in frequentie. Gericht inhalen.
“Der zit e veugel in me vielo,” roep ik de toevallige passant aan de Oostendse volkswijk konterdam toe.
Behoedzaam staat de kop van de fles Laphroaig aan de kop van de platvink; tien jaar oud gedistilleerd water en graan vloeit in een dunne loop vanuit glas in metaal. De handen, stabieler dan ooit, leiden. Uit beide ronde gaatjes – het één de diameter van een twee eurocent, het ander veel smaller, genre topje kinderpink – verspreidt zich de geur van het land waar men turf steekt.
Het leven is beter in bed, staat er in grote letters op een reclameposter van een niet nader genoemd matrassenmerk.